woensdag 20 maart 2013

SPINOZA, gerechtigheid, liefde en waarheid.

Baruch Spinoza
In de ogen van zijn tijdgenoten is Spinoza (1632-1677) een goddeloos filosoof en dat betekende toen, hetzelfde als immoreel. Alleen het raadselachtige aan Spinoza was, dat hij een onberispelijke levenswandel had, dus moreel een hoogstaand mens is geweest. Iets onbestaanbaars dacht men toen.

Spinoza heb ik opnieuw ontdekt. Tijdens mijn opleiding heb ik natuurlijk over hem gelezen, maar ben de essentie helemaal kwijt geraakt, foei!
Edoch een nieuwe wereld opent zich voor mij.
Vooral in die tijd moet zijn originele denkwijze als een bom in het midden van de gemeenschap zijn gevallen.

Op 24 november 1632 wordt Baruch (de gezegende) de Spinoza in Amsterdam geboren.
Zijn roepnaam is Bento en hij doet veel aan zelfstudie, maar zijn kritische opvattingen wekken het ongenoegen en de afkeuring op van de geestelijke leiders van de joodse gemeenschap.
In 1656 wordt Spinoza met een banvloek uit de synagoge gestoten, daardoor is het alle joden inclusief zijn familie en zakenrelaties verboden contact met hem te onderhouden.
De breuk met het jodendom heeft ingrijpende gevolgen gehad voor zijn persoonlijk leven, maar hij krijgt, doordat hij afgesneden is van zijn familie, vrienden en werk (hij mocht eveneens als koopman zijn werk niet meer uitoefenen) ook de vrijheid om zich op de ontwikkeling van zijn filosofie te storten en om vele nieuwe contacten op te bouwen, die voor hem van groot belang zijn geweest. Na de dramatische breuk met het jodendom voert Spinoza de Latijnse vertaling van Bento/Baruch als voornaam: Benedictus.

In de middeleeuwen bedreef men de wijsbegeerte op scholastieke wijze, het is een bepaalde manier van filosoferen, die vanaf de twaalfde eeuw tot ver in de zeventiende eeuw in Europa dominant is.
De scholastieke methode is niet zozeer het ontwikkelen van nieuwe wijsgerige en wetenschappelijke inzichten, maar het verduidelijken en overdragen van reeds bestaande opvattingen. Het kader voor die opvattingen wordt gevormd door het geloof, wel aangeduid met de formule: ‘geloof, dat op zoek is naar begrip.’


 Een samenvatting van Spinoza’s filosofische ideeën, die hij tot ongeveer 1661 heeft ontwikkeld, treffen we aan in een Nederlandse vertaling ‘De Korte Verhandeling van God, de mensch en deszelvs welstand' – een ongepubliceerd werk - en veel daarvan is nog ontleend aan Descartes. Later zal Spinoza zijn zeer oorspronkelijke eigen visie ontvouwen. Ondanks dat, toont het werk van Spinoza reeds het basisplan namelijk de driedeling: ‘God, mens, geluk (welstand)' Spinoza’s eigen benadering.


Uitgangspunt van Spinoza’s filosofie is de volledige identiteit van God en de natuur. God is immanent en niet, zoals in de joods-christelijke traditie, transcendent, dat wil zeggen een wezen, dat zich buiten de wereld bevindt.

Alles gebeurt volgens de onwrikbare bepaaldheid van de natuurwetten, die niet anders zijn, dan Gods wetten. De mensen, modificaties van de ene goddelijke substantie, nemen zoals alle dingen, hun eigen plaats in, in de natuur.
Dat is niet, zoals ze zelf denken naar Gods beeld en gelijkenis. De hele scheppingsgedachte is voor Spinoza absurd, omdat die immers alleen zin heeft voor zover men onderscheid maakt tussen God en de natuur. Als God niet buiten – en dus ook niet vóór – de natuur kan bestaan, kan hij deze ook niet scheppen.

In Spinoza’s visie is er zeker plaats voor de godsdiensten, niet omdat ze ons enige ware kennis verschaffen, maar omdat ze richtlijnen bevatten voor moreel gedrag.
Wijze individuen hebben deze richtlijnen niet nodig, maar voor het functioneren van de maatschappij als geheel – is geen optelsom van individuen – is enigerlei vorm van godsdienst, uiterst heilzaam.
De bijbel leert ons slechts gehoorzaamheid aan een moraal, daardoor is een deugdzaam leven ook weggelegd voor eenvoudige en ongeletterde lieden. Zij leren vroomheid uit de bijbelse verhalen, die op hun begripsvermogen is toegesneden.
Met waarheid, ofwel kennis van de werkelijkheid, heeft dit niets te maken, dat is het terrein van de filosofie, die onderzoekt de aard en eigenschappen van de natuur (en dus van God). In die tijd heeft de filosofie een zeer ruime betekenis, want ook de natuurwetenschap valt daar bijvoorbeeld onder.

HET GELOOF LEERT GERECHTIGHEID EN LIEFDE, DE FILOSOFIE WAARHEID.

Spinoza spreekt van de allerhoogste voldoening en gemoedsrust, die voortkomen uit het bewustzijn, dat alles geschiedt door de kracht van een hoogst volmaakt zijn.
Dit samenvallen van inzicht en geluk heet bij Spinoza: ‘verstandelijke liefde tot God’.
Deze vorm van liefde is echter moeilijk te bereiken en is zeker niet voor iedereen weggelegd, waarbij ook de verbeelding en de hartstochten altijd een belangrijke rol blijven spelen in onze pogingen om gelukkig te worden, want ze maken immers deel uit van onze natuurlijke gesteldheid.

Een voorwaarde is, dat er volstrekte vrijheid van denken en filosoferen bestaat zonder censuur of dwang van de zijde van kerken en overheid.

De optimale staatsvorm is derhalve de democratie

Volgens Spinoza heeft het moraal twee bestanddelen: gerechtigheid en liefde jegens de naaste. Spinoza acht deze principes universeel, dat wil zeggen, dat ze uit de aard van de mensen volgen en ook de kern uitmaken van de moraal, die de bijbel leert.
Filosofie en theologie stemmen hier dus overeen. Een radicaal verschil is de fundering van de moraal.

De godsdienst leert gehoorzaamheid en doet dit door een geloof in een persoonlijke God, die menselijk gedrag beloont of straft, nu en in het hiernamaals.
Op grond van het morele gedrag is hier dus de hoop op beloning en de angst voor straf en ligt daarmee buiten de moraal zelf.

De filosofie daarentegen leidt tot deugdzaamheid op grond van een juist inzicht in de natuur en de plaats van de mensen daarin.
Daarbij is de motivatie niet langer buiten de moraal gelegen. Geluk is niet de beloning van de deugd, maar de deugd zelf, zo luidt de laatste stelling van de Ethica.

Kortom: Spinoza pleit voor deugdzaamheid – en leeft daar zelf ook naar – maar de traditionele fundering: het geloof in een persoonlijke transcendente God en een leven na de dood, waarin de deugd beloond zal worden, werpt hij volledig omver.

Het zijn zeer fundamentele vragen, die in Spinoza’s denken aan de orde worden gesteld. Dat is waarschijnlijk ook de reden waarom hem in latere eeuwen zowel verguizing en verering ten deel is gevallen.

N.B. Bovenstaande informatie is gebaseerd op de gegevens van de Open Universiteit Nederland.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten